Referentie interval -

Calcium

Referentie-interval
Serum + plasmaSerumPlasma
EenheidGeslachtLeeftijdAantalOnder grensBoven grensOnder grensBoven grensOnder grensBoven grens
mmol/LM+V1-5104
6-124082.292.56
13-1815642.232.57
19+752372.182.55

De test meet de hoeveelheid calcium in bloed. Calcium in het bloed is voor een deel gebonden aan eiwitten en voor een deel vrij. Er worden daarom twee verschillende calciumtests gebruikt: totale calcium (vrij plus gebonden) en geïoniseerde calcium (vrij). De referentiewaarden hierboven zijn voor het totale calcium. 

Er zit ook veel calcium in de botten, maar deze test zeggen alleen iets over de hoeveelheid calcium in het bloed.

In urine wordt de hoeveelheid calcium gemeten dat via de nieren het lichaam verlaat.

De referentie-intervallen voor totaal calcium zijn voor mannen en vrouwen gelijk. Op de volwassen leeftijd verandert het referentie-interval voor totaal calcium niet meer. 

Verhoogd

Als er te veel calcium in het bloed is, kan dat komen door een verhoogde productie van het bijschildklierhormoon PTH (mogelijk als gevolg van een veelal goedaardige tumor in de bijschildklier). Hierdoor wordt er in de darmen teveel calcium opgenomen en uit te botten teveel calcium vrijgemaakt. Ook als gevolg van uitzaaiing van kanker naar de botten kan het calciumgehalte in het bloed toenemen.

Andere oorzaken voor een verhoogd calcium in bloed zijn:

Snel werkende schildklier, sarcoïdose, tuberculose, langdurige immobiliteit, niertransplantatie, te veel inname van vitamine D tabletten, te veel inname van plastabletten.

Verlaagd

Een lage hoeveelheid calcium in bloed wordt meestal veroorzaakt door verminderd eiwit in het bloed. Het totale calciumgehalte is dan verlaagd, maar het geïoniseerde calcium is normaal. De calciumhuishouding is dan dus ook niet verstoord. Andere oorzaken voor een verlaagd calciumgehalte in bloed zijn:

Verminderde productie van het bijschildklierhormoon PTH, langzaam werkende schildklier, ongevoeligheid voor de werking van PTH (erfelijk bepaald), extreem tekort van calcium door ondervoeding, tekort aan magnesium, te veel fosfaat, plotselinge ontsteking van de alvleeskleer (pancreatitis), nierfalen, alcoholisme, tetanusinfectie (straatvuil).